Vanmiddag hadden we rapportenvergadering op de locatie Enschede van het Greijdanus College, een locatie waar ik voor de tweede keer als invaller werk. Voordat de vergadering over 3A begon, hadden we in de personeelskamer een gesprekje, aangekaart door Ria. De kernvraag was: welke cijfers geef je en hoe verhouden de cijfers zich tot de normen om over te gaan. En dat raakt een cruciaal punt van het voortgezet onderwijs.
De oude principes in het Nederlandse onderwijs lijken heel duidelijk: een 6 is voldoende; een 5.5 ronden we op de eindlijst af naar een 6. Zo werken de landelijke examens ook. Toch blijkt zo'n eenvoudige richtlijn helemaal niet zo simpel als het lijkt. Ik leg u graag een paar overwegingen voor.
Ik gaf jaren terug geschiedenis in een eerste klas vmbo-t. Natuurlijk deed ik dat met veel enthousiasme. De leerlingen hingen aan mijn lippen toen ik vertelde over de wereld van de Grieken en de Romeinen. Vervolgens toetste ik de kennis van de leerlingen en natuurlijk verwerkte ik in mijn toets de inhoud van de verhalen die ik had verteld. En wat doe ik dan als het gemiddelde van die toets een 7.8 is en ik in de antwoorden de meest pikante details uit mijn verhalen exact weer terug lees? Wat heb ik dan getoetst, het leervermogen van mijn leerlingen of mijn eigen vertelkunst? En is dat gemiddelde van 7.8 niet een beetje hoog? Was de toets te makkelijk misschien?
Of dan die toets Nederlands. Het onderdeel Lezen bevatte een stevige leestekst met vragen die vooral een beroep deden op het inzicht van de leerlingen. Een flink deel van de leerlingen is nog niet klaar als de bel gaat. De toets blijkt te lang te zijn. Was hij ook te moeilijk? Dat betekent in ieder geval dat ik niet meer van de 'gewone normering' uit kan gaan. Met een spreadsheet en het aantal punten dat elke leerling gehaald heeft, sla ik aan het rekenen. Ik stel het gemiddelde van de klas vast op 6.4, maar hoe bereken ik de bandbreedte? Ik kan u verzekeren: de uitkomst kan heel verschillend zijn terwijl het 'normale gemiddelde' op 6.4 blijft staan.
Zelf vind ik het altijd belangrijk de leerlingen uit te leggen hoe het cijfer tot stand is gekomen. Alleen maar teruggrijpen op oude gewoonten of op afspraken die geen relatie hebben met de inhoud van de toets, is niet goed. Ook vind ik het normaal bij een praktische opdracht een gedetailleerd rekenmodel te hanteren om zelfs het verschil tussen een 7.3 en een 7.5 te kunnen beargumenteren, een rekenmodel dat ik met de leerling bespreek voordat hij aan de opdracht begint: "Als je deze opdracht zo en zo doet, dan haal je een 10...."
Als het om cijfers gaat, heb je natuurlijk niet alleen te maken met de leerlingen. De gemiddelde leerling in het voortgezet onderwijs 'slikt' de cijfers van een docent doorgaans zonder morren. Met de directie ligt dat wel eens anders. Toen ik aan het eind van de eerste periode bij een tweede klas vmbo-t voor Nederlands uitkwam op een gemiddeld rapportcijfer van 5.8, had het weinig zin om met goede argumenten te komen (en die waren er!). De directie vond het gewoon te laag. Deze keer ging men niet zover dat van hogerhand de rapportcijfers werden opgehoogd - ook dat is mij wel eens overkomen - , maar kan de directie dan echt van je verlangen om 'voortaan hogere cijfers' te geven? Wanneer je serieus toetst, betekent zo'n verzoek dus dat het niveau van de toetsing omlaag moet. Dit hangt dan weer samen met de volgende situatie van dezelfde school.
Er werd geconcludeerd dat de aansluiting tussen de onderbouw en de bovenbouw niet super was. Uiteindelijk leidde dit er toe dat een leerling alleen op hetzelfde niveau bevorderd werd als hij voor alle vakken gemiddeld een 6.5 haalde. Dan moet je als mentor naar ouders toe met de mededeling: "Uw zoon is niet bevorderd." Ouders vragen: "O, en voor welke vakken heeft hij onvoldoende?" Jij weer: "Voor geen één vak...." Vreemd dat men dan niet tot de ontdekking komt dat het misschien logischer is het niveau van de toetsing te verhogen, zodat de cijfers gemiddeld wat lager worden?
Overigens doet de overheid via de onderwijsinspectie in deze discussie ook een duit in het zakje door van scholen te verlangen dat er geen groot verschil mag zitten tussen het schoolexamen en het centraal examen. Hoe redelijk de argumentatie hiervoor kan zijn, zo kom je alleen tot een rekenkundige en niet tot een inhoudelijke beoordeling van een schoolexamentoets. En ik kan u verzekeren: een goede toets maken voor een examenklas vmbo-t is moeilijker dan een formule maken voor het gewenste gemiddelde.
Zeggen de cijfers in het voortgezet onderwijs dan helemaal niets? Gelukkig valt dat mee - doorgaans haalt de beste leerling ook de hoogste cijfers. Het kan echter geen kwaad dat een docent zich bewust is van het niveau van de toetsing, van het gewenste cijferniveau en van de omstandigheden die het leerproces van een leerling positief of negatief beïnvloeden en hoe je dat leerproces door toetsing kunt bijsturen. Een docent moet daarbij steeds weer aan kritische zelfreflectie doen!
Maar als je dan een goed verhaal hebt bij de cijfers die je geeft, dan moet de directie zich natuurlijk niet meer met die cijfers bemoeien, maar je professionaliteit serieus nemen.